
De dag van de verhuis ga ik uit de bocht. De eindstreep op een haar gemist. In een onbewaakt moment, geveld door een uithaal van mijn ego. Roemloos van nature. De kroniek van aangekondigde vertragingen die zich dag per dag ontrolde en waar ik geen vat op kon krijgen, rispt bitter op. De spreidstand tussen wat op de vergevinsgezinde papieren planningen stond en wat er op de werf gebeurde, te groot en te lang glimlachend aangehouden. Overbelaste flexibiliteit met een verzuurde kop als onvermijdelijk gevolg. De aanleiding is een veel te korte nacht en mijn gewoonte (god mag weten wat me telkens weer bezielt) om op de meest ontiechelijke uren mijn vingers op mijn toetstenbord te kleven. Met de dons die nog achteraan mijn ogen plakt en mijn hoofd aarzelend tussen droom en dag, herlees ik een eerdere mail van de architecte. We moeten overgaan tot oplevering van de werken, want een ingebruikname staat wettelijk gezien gelijk met een aanvaarding. Ik word onpasselijk. In de badkamer staat het bad op een dunne transparente stoffige schraaplaag. Verder is er niets. Koud water uit de badkraan, een toilet zonder deur. In gebruik nemen? Wat dan wel? Aanvaarden wordt verward met zonder keuze zitten.
Mijn welvoegelijheidsklep staat nog op een kier vanwege de mislukte nacht. Ze hangt nog los te flapperen achteraan de wekker. Reageren zonder zelfcensuur? Ik deed het nog. Verstandig is het nooit. Elke keer opnieuw werd dat een genante vertoning. Het gaat niet anders nu, al besef ik dat nog niet. In die toestand van vermeend ongedempt gelijk, verplaats ik woorden tot ze vals en sissend uit de zinnen springen, slijp ik klinkers tot ze vlijmscherp van het scherm afsteken. Met minder dan het bot als doel neem ik geen genoegen. Een oefening in creatief cynisme enkel om zichzelf te dienen. Met een fotoreeks van de badkamer die er niet is, vraag ik aan de architecte om even met me mee te kijken. Misschien helpt het haar de kantoorabstracties uit het verhaal te halen, voeg ik toe. Of de wet ook iets zegt hoe we in gebruik moeten nemen wat er niet is. Dan ga ik dreigend voorwaarden stellen. Zonder badkamer voor het bouwverlof wordt er niets getekend. Tenzij ze met een realistische planning afkomt in plaats van de tot op heden bij elkaar gedroomde versies, is er van oplevering geen sprake, wat de wet ook zegt. Wat mij betreft mag ze dan alvast een weekje eerder op vakantie. Ik zet de opperarchitect in "cc", hoewel die tot op heden stoïcijns afwezig gaf.
Het resultaat laat niet op zich wachten. In de loop van de ochtend, de architecte aan de lijn. Ontsteld en gekwetst. Dat ze toch hard werkt voor ons en werkelijk alles doet wat mogelijk is. Dat die oplevering nodig is om ons te beschermen. Dat ze er toch ook niet kan aan doen dat die vloerman zijn beloftes niet nakomt. Dat onze verbouwing de snelste ooit is. Wat later volgt een mail van haar baas. Beleefd en kordaat. Een man met ervaring in het sussen van misnoegde bouwheren met uitstaande rekeningen. Dat we altijd opmerkingen mogen maken maar dat hij de verwijten niet begrijpt. Dat hij graag meewerkt aan een oplossing maar geen heil ziet in het oprakelen van wat vooraf ging. Hij besluit: "als architect hebben wij geen coördinerende taak m.b.t. de aannemingen maar wel een coördinerende taak m.b.t. de uitvoering van de werken". "Juist," gaat het door mijn hoofd, "dat helpt ons alvast geen moer vooruit".
Met de telefoon terug op zijn virtuele haak en de mail terug uit de weg, komt de schaamte geniepig binnenzwalpen. Eerst nog treuzelend maar wat verder wordt al dat vermeend gelijk weggezogen in een gat vol vermoeide twijfels. Moest dat nu echt op die manier? Waarom vouw ik dat cynisme niet naar binnen. Vriendelijk misnoegd is toch veel krachtiger? Zei ik het niet eerder. Buigen is veel duurzamer dan de halstarrigheid van een cynische stijfkop. Waarom wil ik dat niet leren, toch niet als het erop aankomt?
Maar ik herpak me min of meer. Schamen, had ik me eerder als doel gesteld, moest maar eens voorgoed uit mijn resterende dagen verbannen worden. Ergens in het midden van het midden, alweer wat jaren terug, moest dat maar eens ophouden. Schaamte: dat masker met die strakke hypocriete grijns, de belofte van steeds weer uitgestelde perfectie, pastte echt niet langer bij mijn lichaam dat zich hoe langer hoe meer in de richting van de zwaartekracht zag zakken. Ik ging me voortaan bekwamen in aanvaarden. De buitenkant moest maar plooien op de binnenkant in plaats van andersom. Zo kon het masker af. Maar zonder te begrijpen lukt aanvaarden niet, dus ga ik keer op keer in de spleten van verdrongen driften wroeten. Ook nu weer. Dan word ik observator van mijn zelfverzonnen experiment, speel ik wetenschapper en proefdier tegelijk. Van waar die heftigheid om zo weinig? Alsof een mens voorgoed mislukt is als hij twee dagen zonder warm water in het midden van een vroege hittegolf moet doorkomen. Waarom ga ik krijsen als een achtjarige wiens nintendo net is afgepakt? Moet ik daarvoor goedbedoelende mensen tegen hun schenen trappen? Miljoenen mensen hebben geen benul van stromend water, waarom moet ik dan zo galmen?
Ik raak niet verder met dat raadsel. De verbolgenheid, die is oprecht. De emotie die het losmaakt onredelijk heftig. De oorzaak van die gapende kloof blijft uit mijn bewust gezichtsveld. Misschien omdat ik me belogen voel? Omdat men keer op keer "zeker" in de mond nam zonder dat ernstig woord het gewicht te geven waar het recht op heeft? Onmacht om mijn gebrek aan controle? Nog steeds, tegen beter weten in, en na al die probleemloze vermoeiende jaren, een te beperkt buigend vermogen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten